17 maart 2017

 

De inhoud van de bundel biedt zowel een kritische als een ondersteunende blik op het fenomeen van een Nationale Wetenschapsagenda. De opdracht voor het opstellen van een wetenschapsagenda is eind 2014 gegeven aan de Kenniscoalitie. Beatrice de Graaf en Alexander Rinnooy Kan zijn de grondleggers van de unieke wijze waarop deze Nationale Wetenschapsagenda tot stand is gekomen. Er is destijds gekozen voor een brede publieke consultatie waarbij iedereen in Nederland werd uitgenodigd vragen te stellen aan de wetenschap. De uiteindelijk 11.700 ingediende vragen zijn vervolgens geclusterd naar 140 overkoepelende vragen verdeeld over 5 thema’s. Met de Nationale Wetenschapsagenda is een proces in gang gezet dat verbindingen tussen nieuwsgierige burgers en onderzoekers, tussen onderzoekers uit verschillende sectoren en disciplines en verbindingen tussen onderzoekers en partners in het innovatieproces mogelijk heeft gemaakt. Maar hoe kijkt men vanuit de wetenschap aan tegen het fenomeen van een nationale wetenschapsagenda?

De toenmalige co-voorzitters, tevens co-redacteuren van de bundel, waren zich snel bewust van de diverse aspecten van het opstellen van een wetenschapsagenda. Zo spelen o.a. ethische, beleidsmatige en financiële aspecten een rol. Daarom hebben zij in 2015 het initiatief genomen om parallel aan de totstandkoming van de agenda ook te reflecteren op het proces zelf.

In de essaybundel staan de volgende drie kwesties centraal:

  1. De kwestie van de sturing van de wetenschap versus de noodzaak tot het kunnen blijven doen van ongebonden onderzoek.
  2. Het gepostuleerde probleem van legitimiteit en draagvlak. Schort het daar inderdaad aan, heeft wetenschap dat nodig, of is het een politieke constructie, en is draagvlak vooral een term waar Den Haag dol op is?
  3. Tot slot blijkt er ook veel onenigheid en verzet te bestaan rond het vraagstuk van de diversiteit versus de noodzaak tot ‘samenbundeling’ of ‘clustering’ in de wetenschap. Kan dat van bovenaf verordineerd worden, komt dat vanaf de basis zelf op, en is steeds verdergaande clustering van onderzoeksvelden en thema’s (met het oog op vermeende efficiëntie in het verrichten van onderzoek en het besteden van middelen) überhaupt nuttig en nodig?

Verschillende auteurs zoals o.a. José van Dijck, Barend van der Meulen, Ed Brinksma, Coenraad Krijger, Maarten Prak, Marten Scheffer, Bas ter Weel hebben bijgedragen aan de essaybundel. Er wordt onder meer ingegaan op de kunst van het stellen van goede onderzoeksvragen, op het spanningsveld tussen interdisciplinariteit en thematisering, een internationale vergelijking met andere bestaande wetenschapsagenda’s, op de (on)wenselijkheid van sturen in wetenschapsbeleid, op het effect van  grote onderzoeksbeurzen, en op het huidige governancemodel van de universiteiten.

Het voorwoord is geschreven door Jet Bussemaker, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het nawoord is door Louise Gunning, de huidige voorzitter van de Nationale Wetenschapsagenda, geschreven.

De bundel kost € 24,95 en is zowel in gedrukte vorm en als e-book te bestellen bij Amsterdam University Press.